Op 16 december 1975 ging het geboortehuis van New York in vlammen op. Het West-Indisch Huis, waar 350 jaar geleden het besluit werd genomen op Manhattan de nederzetting te stichten die zou uitgroeien tot New York, is een aan vier zijden vrijliggend complex, gevormd door vleugels uit 1617, 1623, 1825 en 1873 rondom een binnenplaats. In uitgebrande staat werd het te koop aangeboden, juist in een periode waarin zwaar gespeculeerd werd in onroerend goed. Wederom werd vanuit het Diogenesbureau het plan opgezet voor een aparte stichting Het West-Indisch Huis, die er dankzij een lening van de Hollandse Betonmaatschappij in slaagde eigenares te worden. Op 30 november 1976 werd de stichting Het West-Indisch Huis in het leven geroepen met oud-Heemschut secretaris Ton Koot als voorzitter. De stichting had de doelstelling “het verwerven, restaureren en beheren van gebouwen in Amsterdam welke van waarde zijn in de zin der Monumentenwet, en het geven van een bestemming van openbaar belang aan deze gebouwen”. De restauratie, die van 1978 tot 1981 duurde, heeft rond 12 miljoen gekost. Het resultaat was verrassend. De statige vroeg-17de-eeuwse zalen werden in gebruik genomen als trouwzalen van de Dienst Burgerlijke Stand, in de oostvleugel uit 1873 en in de kappen hield de Volksuniversiteit haar cursussen en aan de zuidzijde zijn zes comfortabele woningen voor bejaarden.
Spectaculair was de reconstructie van de Compagnieszaal in het gebouw, waar aan de hand van een pentagram de juiste maten en proporties van de schouw werden teruggevonden.
Gerestaureerd door de St. West-Indisch Huis in 1977/81.