“Weet je soms een liefhebber voor een klein 18de-eeuws huis in de Jordaan?” vroeg het hoofd van het gemeentelijk Bureau Monumentenzorg aan Geurt Brinkgreve toen hij voorzitter was van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. “Het staat leeg, de prijs is f 4.000,-. Bouwtoezicht heeft het onbewoonbaar verklaard en als er niet snel een koper komt die wil restaureren, dan wordt het gesloopt”.
Het was in de winter 1959-1960. Al waren veel oude huizen toen wegens de woningnood overbevolkt – wat een heilzame rem vormde op de expansiedrift van het bedrijfsleven – toch gold de binnenstad niet meer als een goed woonmilieu. De huizen waren tijdens de crisis van de jaren ’30 en de daarop volgende bezettingsjaren te zeer verwaarloosd.
Gemeentebestuurders, stedenbouwkundigen en zakenmensen waren het er over eens dat het centrum alleen in leven kon blijven door forse verkeersdoorbraken en grootschalige bedrijfsgebouwen. Dat de woonfunctie in het hart van de stad dan geleidelijk verdwijnen zou, was in die visie: jammer, maar onvermijdelijk. Enkele monumentenliefhebbers dachten er anders over, hun mening telde echter nog niet mee. Een duidelijke voorkeur voor de oude stad bestond vooral onder de kunstenaars en daarop had het hoofd Monumentenzorg zijn hoop gevestigd. Het is vaker gebeurd dat schilders en schrijvers aan meer gefortuneerde woningzoekenden de weg hebben gewezen.
Stichting Diogenes
Liefhebbers voor het huisje in de Jordaan waren er genoeg onder de leden van Arti, maar niemand durfde het avontuur aan van de restauratie, die toen al minstens het tienvoud van de koopsom moest kosten. Tegenwoordig zou dat eerder het honderdvoudige zijn! Tenslotte besloot het Artibestuur een stichting op te richten om het huis Eerste Tuindwarsstraat 19 te redden. “Hoe zullen we die stichting noemen”, werd er gevraagd. “Diogenes”, stelde Geurt Brinkgreve voor, “naar de Griekse filosoof die zich niet door Alexander de Grote liet imponeren. Diogenes had óók een ton nodig, net als wij”. Dat er later ook in Leiden en Haarlem stichtingen naar Diogenes zijn genoemd, is een gevolg van die woordspeling. Op 25 mei 1960 werd de oprichtingsakte verleden van de stichting Diogenes, met als doelstelling: het tot stand brengen van woon- en werkruimte voor kunstenaars, bij voorkeur in panden die waardevol zijn voor het stadsbeeld. In het ietwat lichtzinnig vertrouwen dat het lukken zou binnen een maand de koopsom van f 4.000 bijeen te brengen, sloot Diogenes het koopcontract. Een inzameling onder de leden van Arti et Amicitiae bracht weinig op. De jonge stichting werd gered door een gift van de president van het Gerechtshof, Jhr. mr. J. van der Does de Willebois, zelf een groot monumenten- en natuurbeschermer.
Eerste Tuindwarsstraat 19 was niet direct bouwvallig, maar wel versleten en uitgewoond. Beneden was een winkel geweest, daarboven drie kleine woningen zonder wasgelegenheid. De enige wc bevond zich in het smalle, brandgevaarlijke trappenhuis. De inspecteurs van Bouw- en Woningtoezicht hadden wel gelijk: het wàs onbewoonbaar, zelfs in de woningnoodsituatie van 1960, toen de voorschriften minder veeleisend waren dan thans. Het gemeentelijk Bureau Monumentenzorg ontwierp het restauratieplan: boven een tweekamerwoning met schildersatelier in de kap, beneden een beeldhouwerswerkplaatsje met woonaccommodatie; ruimte voor twee mensen in plaats van de drie, gewoonlijk kinderrijke, gezinnen boven een winkel die het huisje een paar eeuwen hadden bevolkt. Het Bureau hielp ook met subsidies. De uitkomst was dat voor slechts een derde van de totale kosten een hypothecaire lening nodig was, zodat de huren betaalbaar bleven. De schilderes die in 1961 de bovenwoning betrok heeft er 35 jaar gewoond.
Dat eerste werk was een ’trendsetter’. Al spoedig volgde een tweede aankoop, een bouwval in de Nieuwe Leliestraat, en een derde, een tweelingpand in de Koestraat dat geen vaste bewoners meer had en als nachtasiel voor zwervers diende, totdat het wegens gevaar voor instorting en brand door Bouwtoezicht werd dichtgetimmerd.
Het waren stuk voor stuk 18de-eeuwse volkswoningen die door verwaarlozing het moment hadden bereikt waarop de keuze sloop of restauratie onvermijdelijk was. De panden hadden niet voldoende architectuurhistorische waarde voor Hendrick de Keyser, en hun ligging was te ongunstig voor Stadsherstel in haar aanloopfase. Diogenes ontwikkelde zich tot een soort eerste hulp die insprong bij noodgevallen, in buurten welke toen nog als rijp voor sanering werden beschouwd. Door de contacten van Diogenes in de kunstenaarswereld konden soms onverwachte bestemmingen worden gevonden. Een voorbeeld in de beginjaren was Warmoesstraat 5, een groot laatgotisch pand achter een fraaie 18de-eeuwse gevel met de gevelsteen ‘De Koopermolen’, dat al jaren op de urgentielijst van noodgevallen stond. Diogenes kocht de bouwval, restaureerde deze tot theaterrestaurant voor een cabaretier, die een paar jaar later zelf eigenaar werd. Hieruit blijkt dat het vormen van een groeiend beleggingsbezit van gerestaureerde panden niet het eerste doel is van Diogenes; eigendomsoverdracht na voltooiing behoort tot de mogelijkheden.
Stichting Claes Claesz. Hofje
Een andere methode om onhaalbare zaken mogelijk te maken was: nog niet gerestaureerde panden inbrengen in een nieuwe zusterorganisatie, wanneer dat betere of meer uitgebreide herstelkansen inhield. Dat gebeurde de eerste keer toen in 1965 de besturen van het leegstaande Anslo’s Hofje aan de Egelantiersstraat en van Diogenes hun aan elkaar grenzende eigendommen inbrachten in een nieuwe stichting, genaamd Claes Claesz. Hofje. De beide oprichters benoemden elk drie bestuursleden.
Het restauratiewerk, dat van 1968 tot ’73 duurde, werd vanuit het Diogenesbureau geleid. Ook dat was een pioniersproject: het Claes Claesz. Hofje beslaat de kop van een Jordaanblok, het telt 23 panden met 60 wooneenheden, variërend van kleine studentenkamers tot een 5-kamerwoning, en het kwam tot stand in de kritieke periode waarin de gemeentelijke plannen om de Jordaan grotendeels te slopen, werden losgelaten.
Stichting Aristoteles
Terwijl het Claes Claesz. Hofje in uitvoering was, opperde de secretaris van Diogenes, mr. J. Oranje, een nieuw idee, namelijk om voor panden, waarvan de restauratie voor de Diogenes-gegadigden te hoge huren zou opleveren, particuliere mede-eigenaren te zoeken. Hiervoor was een aparte stichting nodig, die vanwege de verwantschap met Diogenes de naam Aristoteles kreeg.
Aristoteles liet haar eigendommen splitsen, juridisch eigenares bleef de stichting die de restauratie uitvoerde en de subsidies incasseerde, economische eigenaren de ‘deelnemers’ die zodoende een deel van de kosten op hun belastbaar inkomen in mindering mochten brengen. Het systeem werkte uitstekend. Toen Aristoteles haar eerste jubileum vierde, waren op deze manier 18 panden hersteld, grotendeels van Diogenes afkomstig, samen met 35 woningen. In 1980 had deze stichting 51 bouwvallige panden gerestaureerd. Daarna stagneerde de activiteit: de subsidies verminderden, de rentestand was ongekend hoog en de fiscale aftrek stuitte op bezwaren.
Stichting De Pinto
In de beginjaren van Aristoteles viel ook de oprichting van de stichting de Pinto. Volgens het in 1953 vastgestelde ‘wederopbouwplan Nieuwmarkt’ zou de oude buurt tussen de Zuiderkerk en de Kromme Waal vrijwel geheel moeten plaatsmaken voor een brede verkeersbaan met grote bedrijfsgebouwen. Het belangrijkste monument in de sloopzone was het 17de-eeuwse Huis de Pinto. Zou dat pand gered kunnen worden, met herbouw volgens de oude rooilijnen van het al half gesloopte omringende bouwblok, dan was de doorbraak geblokkeerd, en daarop mikte de stichting de Pinto.
De gemeentelijke diensten die bezig waren met de uitvoering van het plan-1953 en de daarmee samenhangende metroaanleg, toonden zich uiteraard weinig enthousiast over de stichting die hen voor de voeten liep. Dat het tenslotte toch lukte, was onder meer te danken aan de omstandigheid dat voor het Europese Monumentenjaar-1975 enkele opvallende ‘pilot projects’ nodig waren. In augustus ’75 opende H.K.H. Prinses Beatrix het gerestaureerde Huis de Pinto, met als bestemming Openbare Leeszaal. De verdiepingen huisvestten aanvankelijk bureaus van particuliere monumentenorganisaties. Nu is het gebouw vrijwel geheel in gebruik als Openbare Leeszaal. Omdat de stichting de Pinto in de onttakelde Nieuwmarkt niet wilde volstaan met een monumentaal pronkstuk, bevatte het restauratieplan ook de herbouw van drie nabijgelegen huizen met woningen voor bejaarde buurtgenoten, de eerste sociale woningbouw in de Nieuwmarktbuurt, die sindsdien is herrezen met een nieuwe bebouwing – maar volgens het historische stratenpatroon.
Stichting het West-Indisch Huis
Op het moment dat het Monumentenjaar 1975 met een plechtige zitting werd besloten, ontstond brand in een groot gebouw aan de Haarlemmerstraat. Het West-Indisch Huis, waar 350 jaar geleden het besluit werd genomen op Manhattan de nederzetting te stichten die zou uitgroeien tot New York, is een aan vier zijden vrijliggend complex, gevormd door vleugels uit 1617, 1623, 1825 en 1873 rondom een binnenplaats. In uitgebrande staat werd het te koop aangeboden, juist in een periode waarin zwaar gespeculeerd werd in onroerend goed. Wederom werd vanuit het Diogenesbureau het plan opgezet voor een aparte stichting Het West-Indisch Huis, die er dankzij een lening van de Hollandse Betonmaatschappij in slaagde eigenares te worden.
De restauratie, die van 1978 tot 1981 duurde, heeft rond 12 miljoen gekost. Het resultaat was verrassend. De statige vroeg-17de-eeuwse zalen werden in gebruik genomen als trouwzalen van de Dienst Burgerlijke Stand, in de oostvleugel uit 1873 en in de kappen hield de Volksuniversiteit haar cursussen en aan de zuidzijde zijn zes comfortabele woningen voor bejaarden.
Stichting Jan Pietersz. Huis
Het uitgangspunt van Diogenes, de kunstenaarshuisvesting, werd niet uit het oog verloren. Toen de stichting in 1985 haar 25-jarig bestaan vierde, waren onder de huurders 48 beeldende kunstenaars en ontwerpers, 27 musici, 19 toneelkunstenaars, 9 fotografen en filmers en 8 letterkundigen. Vanuit het Diogenesbureau in het Aalsmeerder Veerhuis was op dat moment de restauratie voorbereid en begeleid van 96 panden, variërend van het kleinste kerkje van Nederland, de barokke kapel van het Swigters Hofje met een grondvlak van 22 m2, tot grote gebouwen als de Pinto en het West-Indisch Huis.
Voor één moeilijk huisvestingsprobleem in de kunstwereld was nog geen oplossing gevonden: de muziekstudenten. Dagelijks moeten zij enkele uren thuis studeren, en dat veroorzaakt steeds wrijving met huisgenoten. Om hierin te voorzien werd in 1979 de stichting Jan Pietersz. Huis opgericht, aldus genoemd naar Jan Pietersz. Sweelinck. Ten einde gebruik te kunnen maken van de financieringsregeling van het ministerie van Volkshuisvesting voor kleine wooneenheden, werden de statuten precies toegesneden op de door het ministerie gestelde bepalingen. In de huizen die op deze manier worden gebouwd of gerestaureerd, wordt extra zorg besteed aan de geluidsisolatie.
De St. Jan Pietersz. Huis is thans niet meer in het Aalsmeerder Veerhuis gevestigd.
Aalsmeerder Veerhuis
Enkele van de in het voorgaande genoemde stichtingen en een paar verwante verenigingen zoals de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB) zijn gevestigd in het Aalsmeerder Veerhuis, het bureau van de stichting Diogenes. Een kleine bureaubezetting verzorgt het gemeenschappelijk secretariaat en de administratie. Een bouwkundig opzichter houdt toezicht op het onderhoud en de restauratiewerken.